Het AMPD in de DSM-5: een introductie
Het AMPD staat in sectie III van de DSM-5: een plek voor modellen die nog niet officieel zijn opgenomen, maar wél wetenschappelijke en klinische waarde hebben. In tegenstelling tot het klassieke categorische model – met zijn herkenbare clusters en stoornislabels – kiest het AMPD voor een dimensionele benadering. Geen "wel of geen stoornis", maar een graduele inschatting van persoonlijkheidsfunctioneren (Criterium A) en een beschrijving van maladaptieve trekken (Criterium B).
Criterium A draait om vier domeinen: identiteit, zelfsturing, empathie en intimiteit. Samen vormen ze het niveau van persoonlijkheidsfunctioneren (Level of Personality Functioning, of LPF). Criterium B beschrijft de stijl: hoe de persoonlijkheidsproblematiek zich manifesteert in trekken als negativiteit, afstandelijkheid, antagonisme, ontremming en psychoticisme.
Wat opvalt: pas als er sprake is van duidelijke beperkingen op A, gaan we verder naar B. De stoornis zit dus niet in de trek, maar in de breuk met het zelf en de ander. Daarmee keert het AMPD impliciet terug naar klassieke psychodynamische uitgangspunten, maar dan in een modern, empirisch jasje.
Relevantie van het AMPD
Het AMPD is fundamenteel anders, omdat het niet begint bij gedrag, maar bij structuur. Niet: “voldoet iemand aan voldoende criteria voor borderline?”, maar: “wat is de aard en ernst van zijn of haar persoonlijkheidsfunctioneren?” Het is een verschuiving van *wat* iemand doet, naar *hoe* iemand zichzelf en anderen beleeft. En dat is niet alleen theoretisch interessant – het raakt ook direct aan ons klinisch handelen.
Een voorbeeld: in de traditionele DSM-structuur kan iemand voldoen aan de criteria van zowel borderline als narcistische trekken. Maar dat zegt nog niets over het vermogen tot zelfreflectie, over het aanvoelen van interpersoonlijke grenzen, of over de consistentie van het zelfgevoel. Het AMPD vraagt daar wél expliciet naar. Daarmee biedt het een genuanceerder en ontwikkelingsgerichter kader voor casusconceptualisatie, indicatiestelling en behandelkeuzes.
“Het begrijpen van het AMPD opent de deur naar een meer persoonsgerichte diagnostiek die de kern van de problematiek raakt, in plaats van enkel gedrag te labelen.”
Conclusie
Het Alternatieve Model voor Persoonlijkheidsstoornissen (AMPD) biedt een hybride, dimensioneel-categorische benadering om de beperkingen van het traditionele Sectie II-model te ondervangen. Het beoordeelt de ernst van de pathologie via Criterium A (niveau van persoonlijkheidsfunctioneren) en de stilistische expressie via Criterium B (pathologische trekken). Hiermee verschuift de focus van observeerbare symptomen naar onderliggende disfunctionele processen, wat een meer genuanceerde diagnostiek mogelijk maakt.
Wil je dieper ingaan op de kern van het model? Lees dan onze volgende artikelen waarin ik Criterium A (Niveau van Persoonlijkheidsfunctioneren) en Criterium B (Pathologische Persoonlijkheidstrekken) uitgebreid toelicht.