DSM-5 AMPD: A Criterium
Als diagnosticus sta je regelmatig voor de uitdaging om de complexe problematiek van een cliënt te vatten in een ‘diagnose’. Het traditionele, categoriale model voor persoonlijkheidsstoornissen uit Sectie II van de DSM-5 schiet hierin soms tekort. Het Alternatief Model voor Persoonlijkheidsstoornissen (AMPD) uit Sectie III biedt een meer genuanceerde, dimensionele benadering. Dit artikel maakt je wegwijs in het hart van dit model: Criterium A, het niveau van persoonlijkheidsfunctioneren.
Je leest wat dit criterium precies inhoudt, uit welke componenten het bestaat en hoe het de kern van persoonlijkheidspathologie probeert te vangen. De inhoud is volledig gebaseerd op de bevindingen uit het proefschrift van Weekers (2024), dat de validiteit en toepasbaarheid van het AMPD in de klinische praktijk onderzoekt.
Wat is Criterium A?
Criterium A van het AMPD markeert een fundamentele verschuiving in hoe we naar persoonlijkheidsstoornissen kijken. In plaats van ons primair te richten op observeerbare symptomen (wat persoonlijkheid is), focust Criterium A op onderliggende mentale processen en capaciteiten (wat persoonlijkheid doet). Het definieert de kern van persoonlijkheidspathologie als een matige of ernstigere beperking in het zelf- en interpersoonlijk functioneren .
Deze beperkingen worden beoordeeld met de Level of Personality Functioning Scale (LPFS) . De LPFS gaat ervan uit dat alle persoonlijkheidsstoornissen een gemeenschappelijke kern hebben: beperkingen in capaciteiten die essentieel zijn voor een adaptief leven, zoals het ontwikkelen van een stabiel zelfbeeld en het aangaan van intieme relaties . Dit criterium bestaat uit twee domeinen, die verder zijn onderverdeeld in vier elementen.
Zelf- en interpersoonlijk functioneren
Criterium A is opgebouwd uit twee domeinen: het zelf-functioneren en het interpersoonlijk functioneren. Samen geven ze een compleet beeld van de kerncapaciteiten die bij persoonlijkheidspathologie verstoord zijn .
Zelf-functioneren
Dit domein beschrijft de interne, op het zelf gerichte psychologische processen. Het omvat twee cruciale elementen:
Identiteit: De ervaring van zichzelf als uniek, met duidelijke grenzen tussen het zelf en anderen. Dit element omvat ook de stabiliteit en accuraatheid van het zelfbeeld en de capaciteit om een reeks emoties te ervaren en te reguleren .
Zelfsturing: Het nastreven van coherente en betekenisvolle levensdoelen, zowel op korte als op lange termijn. Hieronder vallen ook het hanteren van constructieve innerlijke gedragsnormen en het vermogen tot productieve zelfreflectie .
Interpersoonlijk functioneren
Dit domein richt zich op de relationele capaciteiten van een individu in de omgang met anderen. Het bestaat eveneens uit twee elementen:
Empathie: Het begrijpen en waarderen van de ervaringen en motivaties van anderen. Dit omvat ook de tolerantie voor afwijkende perspectieven en het inzicht in het effect van het eigen gedrag op anderen .
Intimiteit: De diepgang en duur van verbindingen met anderen. Het gaat hierbij om het verlangen naar en de capaciteit voor nabijheid, en de wederkerigheid die in interpersoonlijk gedrag tot uiting komt .
"We kijken niet langer alleen naar wat persoonlijkheid is, maar vooral naar wat het doet."
Relevantie en Conclusie
De ware kracht van Criterium A zit in de dimensionele benadering. De beperkingen worden gescoord op een 5-puntschaal, de Level of Personality Functioning Scale (LPFS), die loopt van Niveau 0 (geen beperkingen) tot Niveau 4 (extreme beperkingen) . Dit maakt niet alleen een genuanceerde inschatting van de ernst mogelijk, maar biedt met Niveau 0 voor het eerst ook een operationele definitie van gezond functioneren .
Voor de classificatie van een persoonlijkheidsstoornis is een drempelwaarde van ten minste Niveau 2 (matige beperkingen) vereist . Dit roept een belangrijke vraag op voor de praktijk: hoe beoordelen we dit betrouwbaar? Onderzoek toonde aan dat een ongestructureerd klinisch oordeel hiervoor onvoldoende betrouwbaar is . De noodzaak voor gestandaardiseerde methoden heeft geleid tot de ontwikkeling van specifieke instrumenten, zoals het semi-gestructureerde interview STIP-5.1, om clinici te helpen Criterium A op een valide en betrouwbare manier te beoordelen .
In een volgend artikel zullen we dieper ingaan op Criterium B, de pathologische persoonlijkheidstrekken, en hoe beide criteria samen een compleet en klinisch relevant beeld vormen. Overweeg supervisie om de toepassing van Criterium A met instrumenten als de STIP-5.1 te oefenen in jouw praktijk.